Nacht

Jij bent mijn rustige toevluchtsoord.
Met jouw stilte verwen je mij.

Weer heb je mij van de dag bevrijd.
Samen met jouw geniet ik van de tijd.

Dankzij jouw kan ik spelen met mijn gedachten,
Die ineens stromend, pulserend zelfs, naar boven komen.

Kan mij verliezen en terug vinden.

Wonderbaarlijk wijs je mij de weg.

Verjaren

We doen het elke jaar weer.
Meedogenloos raast de tijd.

Tussen onze eerste en
Onze laatste dag
Vliegen die jaren er heen.

We vieren het dan ook
Soms met veel
Soms met weinig goesting.

Het zijn momenten om stil te staan
Bij wat we tot nu toe
Met al die tijd hebben gedaan.

Het zijn ook momenten om stil te staan
Bij de verlangens, die nog in ons omgaan.

Het onbereikbare is altijd meest verleidelijk,
Dus dromen we vaak groter dan we leven.

Dat kan een mens soms kracht om door te gaan geven.

Lente

Je komt dichter en dichter bij.
De eerste zonnestralen komen ons verwarmen.
De dagen worden eindelijk langer en lichter.

Wij komen weer buiten,
Waar we verwonderd naar jou schoonheid kijken.

De bomen beginnen opnieuw te groenen,
De bloemen komen weer uit in al hun kleuren en geuren.

Je ligt in de lucht en
Wist de herinnering aan de winter.

Je wekt goesting om weer opnieuw te leven.

Weerstand

Koude kruipt in de kleren.
Donker zijn de dagen.

Dat het goed gaat kan je niet meer beweren.
Toch wil je ook niet alsmaar klagen.

Er zijn ook lichtpuntjes,
Die hoop geven.
Gelukkig neem je die ook waar.
Zo kom je ook in donkere dagen door het leven.

Koude kruipt in de kleren.
Donker zijn de dagen.

Toch kies je naar het licht te zien.
En warmte in jezelf te vinden.

Koude kruipt in de kleren.
Donker zijn de dagen.

Maar jij kunt dat wel verdragen.

Mist

Wij bewegen zonder zicht
Door het grijs van de dag.
Koud is het ook nog.
De winter nadert niet alleen
Hij lijkt al aangebroken.

Maar we klappen niet dicht,
Komen nog buiten al bewegen we traag.
We komen bijeen,
Dat is zo afgesproken.

Wij bewegen zonder veel zicht
Door het grijs van de dag.
Koud is het ook nog.

De winter nadert niet alleen
Hij lijkt al aangebroken.

Maar wij gebruiken het licht
Dat in ons huist
Dat ons verwarmt
Zodat zelfs een koude mistige winterdag
Ons uiteindelijk omarmd.

Ode aan de whisky

Je ruikt zo lekker,
Streelt zacht mijn keel,
Laat verschillende smaakjes achter
Naar elke slok die ik neem.

De Schotten en Ieren noemen je
‘Water van het leven’.
Ik kan ze alleen maar gelijk geven.

Jij verwarmt me en omarmt me van binnen.
Ik geniet van jou.
Moest je niet al bestaan moest men je verzinnen.
Ik geef toe: Ik hou van jou.

Ik proef je graag.
Op een goede
Of een slechte dag
Ben jij er voor mij.

Ik ben geen drinker
Maar een genieter.
Door en door
Geniet ik van jou.

Beste whisky
Je bent een prachtige drank.

Ontmoetingen in de wassalon

Er is een duif in de wassalon.
Ze lijkt vast beraden
Er te blijven,
Laat zich niet naar buiten drijven.
Waar het keihard aan het regenen is.

Ik wil mijn was proper en droog hebben.
Zonder duif erbij,
Want ik vindt dat nogal vieze beesten.

Een jongeman staat aan de deur wiet te roken
En negeert de duif compleet,
Net zoals een jonge vrouw.

Even vraag ik me af,
Of de duif echt bestaat.

Dan komt een jonge man binnen
Die helemaal enthousiast is over de duif.
Hij komt uit Syrië en had daar veel duiven,
Toont me foto’s van toegegeven mooie duiven op zijn gsm.

Even schaam ik me
Voor mijn luxe probleem van duivenvrees.

Die jonge man is maar vier jaar in België
En was ervoor al een jaar in Duitsland,
Mijn land,
Waar men hem vaak als ‘Ausländer’ uitgescholden heeft.

Ik schaam me nog meer.

Hij lijkt jonger dan twintig jaar
En heeft al zo vroeg in zijn leven
Zijn land moeten verlaten.

Ineens heb ik ook geen probleem meer
Met die duif in de wassalon.

© 2024 Bert Lezy